het stilleven
Ze keek naar de vruchten en de schaal, naar de tafel en het raam. Het raam met uitzicht over het dal waar groenwit van kou de rivier stroomde en op de kleurige helling aan de overkant, waar je net nog de ruiters kon volgen op weg naar de stad en de mannen en vrouwen kon zien werken.
Op de tafel bij het raam stond de schaal die Catalina ooit uit Puertollano had meegebracht. Op de schaal lagen vier granaatappels en twee perziken. Catalina keek naar buiten. In de verte bij de brug, zat Pelayo als een pad op zijn paard. Dat was haar man, Pelayo. Hij sprak met iemand die naast het paard stond. Vreemd dat hij alweer terug was in het dorp: voor het middagmaal was het nog te vroeg. Ze draaide zich om en hield haar handen op de rugleuning. Hij was al meer dan drie jaar haar man, Pelayo. Ze keek naar de verkleurde muur; de deur; de geruite vloer en de schaal die voor haar op tafel stond. De muur was kaal, de kamer sober en de schaal bijna leeg. Ze moest sinaasappels gaan halen en citroenen!
Catalina liep de kamer uit. Buiten ging ze de trap af. Haar hand gleed over het koele steen van de leuning. Onderaan de trap bleef ze staan. Ze zag de kippen niet, noch de hond bij de stal; ze hoorde het fonteintje niet klateren. Ze hield de hand aan haar hart en zuchtte diep. Op deze plaats had de knecht Luis haar twee weken geleden vastgepakt: een arm om haar middel, een hand op haar borst, “Kom Catalina, je komt te kort,” had hij in haar oor gefluisterd, ”geef toe dat je me wilt.” “Nee Luis, doe niet.” Ze had hem van zich afgeduwd.
Ze voelde zich zwak worden, alsof ze flauw zou vallen. Misschien was het de zon. Ze ging op de onderste tree zitten. Nu zag ze weer hoe hij voor haar had gestaan; ze hoorde weer zijn stem. Zijn zweetlucht was wild als van een jong dier. “Pelayo is een ouwe zak. Hoe klinkt dat, een geroeste klepel in een gouden klok?” “Zeg dat niet Luis – als hij je hoort.” “Hier! Dit is een teken…” Hij had een granaatappel te voorschijn gehaald en haar gegeven. “Zie ik er vier op de schaal liggen, dan weet ik dat je me wilt… geen andere vruchten… vier granaatappels, dan weet ik genoeg.”
Ze stond weer op en liep langs de bron naar de boomgaard achter de stal. Luis had zich die ochtend nog bij de bron staan wassen. Ze had het gezien, vanuit het raam. Het natte lijf – gespierd – de brutale durf. Ze rook hem ‘s middags. Hij zat ook aan tafel; vertelde verhalen; dronk gulzig de wijn en streek over zijn snor.
Ze hield haar schort op en plukte sinaasappels en citroenen. Zoals ze een paar weken terug met hem gedanst had, danste je in dromen die je koortsig deden ontwaken. Een dans, een werveling die je naar de rode overwinning voorbij de zwarte dood joeg. Aan de andere kant, ver voorbij de toppen van de bergen was een nieuwe wereld.
Catalina liep de trap op en hoorde toen ze net in de kamer stond de bulderstem van Pelayo: “Ca-ta-li-na! Ben je daar?” Ja!” riep ze. Het leek onmogelijk dat dat haar eigen stem was geweest. Ze ging op de stoel naast de deur zitten, uitgeput – de vruchten in het schort op haar schoot. Ze hoorde Pelayo bovenkomen. De deur sloeg open. “Daar ben je.” Hij gooide zijn hoed op tafel en liep naar het raam. “Schurken zijn het, boeven! Ze bestelen je gewoon, die boeren en ze heulen met de zigeuners. En al sla je ze tien keer de rug open, ze willen maar niet luisteren.” Pelayo liep driftig door de kamer heen en weer, vloekend en scheldend op zijn boeren. Hij nam een perzik van de schaal; beet; gebaarde wild; spoog de pit uit het raam; tierde…
Catalina bleef stil zitten. Kon ze deze wilde stier, die raasde alsof hij een pica in z’n nek had, verdragen terwijl ze aan Luis dacht? Luis zou nooit iemand op de voetzolen slaan omdat op de rug slaan niet pijnlijk genoeg zou zijn. Luis was trots, ja, maar een schoft was hij zeker niet. Voor Luis zou men ontzag hebben.
Pelayo nam nog een perzik en gooide ditmaal de pit uit het raam. Catalina zag de vier granaatappels terwijl Pelayo even stil was en naar buiten keek. Dit was het teken dat Luis zou overtuigen en al had ze een schort vol sinaasappels en citroenen, de aanblik van de vier granaatappels wond haar op. De mogelijkheid was geen droom. Ze had fruit geplukt, maar moest ze het ook op de schaal leggen? Ze stond op. De stoel kraakte en Pelayo draaide zich om. “Luis, wat sta je daar..?” snauwde hij. “…We moeten naar de smid man, kom!” Catalina keek om en zag Luis in de deuropening staan. “Kom!” zei Pelayo nog eens. En de twee mannen verdwenen.
Rillend van schrik stond Catalina midden in de kamer met voor zich het schort, de sinaasappels en citroenen.
•••
Dit verhaal is in 1990 verschenen in literair tijdschrift ‘De Revisor’.